Wat zijn de feiten?
Verzoeker is een onderneming in de installatietechniek, schilderwerken en consultancy diensten op het gebied van informatietechnologie. Er zijn 12 werknemers bij de onderneming in dienst. De onderneming heeft een schuldenlast van ruim € 200.000, waaronder een schuld aan de belastingdienst van ongeveer € 185.500. Eén van de andere schuldeisers van de onderneming, met een openstaande vordering van € 5.000, heeft op 12 april 2021 het faillissement van de onderneming aangevraagd.
De onderneming in kwestie verzoekt de rechtbank nu een herstructureringsdeskundige aan te wijzen.
Wat oordeelt de rechtbank?
De rechtbank stelt eerst vast dat een dergelijk verzoek moet voldoen aan twee vereisten:
- De onderneming moet in een toestand verkeren dat het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij failliet zal gaan
- Het belang van de gezamenlijke schuldeisers moet zijn gediend bij aanwijzing van een herstructureringsdeskundige
Bij het tweede vereiste overweegt de rechtbank dat daarvan in elk geval sprake is als het verzoek is gedaan door de onderneming zelf; en dat was in dit geval zo.
Dan moet de rechtbank nog oordelen over het eerste vereiste. Dit vereiste houdt volgens de rechtbank in dat de onderneming nog in staat moet zijn om aan haar lopende verplichtingen te voldoen en dat er geen realistisch perspectief bestaat op het voorkomen van een faillissement als er niets aan de schulden wordt voldaan. De rechtbank overweegt: de onderneming “mag de bepalingen van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord niet gebruiken om kunstmatig haar onderneming te laten voortbestaan.”
De lopende verplichtingen van deze onderneming waren onder andere huur- en loonkosten. Ter zitting is gebleken dat de onderneming in maart en april 2021 niet aan deze lopende verplichtingen kon voldoen. Wel heeft de onderneming ter zitting verklaard dat de verwachting is dat vanaf mei 2021 weer aan alle lopende verplichtingen kan worden voldaan. De onderneming verwacht stijgende omzetten en heeft ook al kostenbesparende maatregelen genomen. Een eerder getroffen regeling met de faillissementsaanvrager in kwestie, kon door de onderneming niet worden nagekomen.
De rechtbank heeft de onderneming gevraagd om een liquiditeitsbegroting en om gepubliceerde jaarstukken, om zo op basis van die stukken een beoordeling te kunnen maken. De onderneming heeft vervolgens deze stukken aan de rechtbank opgestuurd. Volgens de rechtbank kan op basis van deze stukken echter geen antwoord gegeven worden op de vraag of de onderneming wel of niet aan de lopende verplichtingen kan voldoen, vanwege het volgende:
- De liquiditeitsbegroting gaat uit van een hogere gerealiseerde en begrote omzet dan hoeveel omzet de onderneming heeft verklaard te hebben gerealiseerd. De onderneming kan het verschil tussen beide niet verklaren.
- De liquiditeitsverklaring laat – in tegenstelling tot wat de onderneming had verklaard – voor mei 2021 een tekort zien.
- De betrouwbaarheid van de liquiditeitsbegroting is niet te toetsen, de cijfers geven geen getrouw beeld.
De conclusie is dat de onderneming onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zij aan de lopende verplichtingen kon voldoen. Aan het eerste vereiste voor benoeming van een herstructureringsdeskundige is dus niet voldaan. De rechtbank wijst de vordering van de onderneming dus af.
Conclusie
Bij een verzoek om een herstructureringsdeskundige is het van belang dat verzoeker moet aantonen dat zij aan de lopende verplichtingen kan voldoen en dat een herstructureringsdeskundige in het belang van de gezamenlijke schuldeisers is. Bij het eerstgenoemde is het van belang dat inzicht wordt gegeven in de cijfers van de onderneming, dat deze helder kunnen worden verklaard en ook betrouwbaar en controleerbaar zijn. Als namelijk niet aannemelijk wordt dat de onderneming nog aan de lopende verplichtingen kan voldoen, wordt een verzoek om een herstructureringsdeskundige door de rechtbank afgewezen.