Overzicht

Afkoelingsperiode afgewezen door rechtbank Midden-Nederland

Afkoelingsperiode afgewezen door rechtbank Midden-Nederland

Een verzoek tot afkoelingsperiode door een bouw- en aannemersbedrijf is afgewezen door de rechtbank Midden-Nederland. Het bedrijf wil een liquidatieakkoord aanbieden, maar heeft de noodzaak voor een afkoelingsperiode daartoe onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Klik hier voor de volledige uitspraak

Meld u aan om de volledige video te bekijken!

Bekijk volledige video

Gelukt!

je wordt automatisch doorverwezen naar de video

Oeps! Er is iets misgegaan bij het versturen van dit formulier.

Feiten

Het verzoek tot een afkoelingsperiode is gedaan door een bouw- en aannemersbedrijf. In de loop van 2020 is het bedrijf verlieslatend geworden. Dit als gevolg van stijgende grondstofprijzen, bouwfouten en personeelsproblemen.

Het bedrijf heeft daarom besloten haar onderneming (haar bouwactiviteiten) te verkopen. Vervolgens bleef een totale schuldenlast van ongeveer EUR 600.000,- over, waarvan EUR 400.000,- een schuld aan de Belastingdienst betreft.

Het bedrijf is van plan om voor deze schuldenlast een liquidatieakkoord aan te bieden. Om het liquidatieakkoord voor te bereiden, is een afkoelingsperiode verzocht.

De beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat om een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode toe te wijzen, aan drie vereisten moet worden voldaan:

  1. de afkoelingsperiode moet noodzakelijk zijn voor de gecontroleerde afwikkeling van het bedrijf;
  2. de belangen van de gezamenlijke schuldeisers moeten bij de afkoelingsperiode zijn gediend;
  3. derden, zoals beslagleggers en de schuldeiser die een faillissementsverzoek heeft ingediend, mogen niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.

De rechtbank oordeelt dat niet aan deze vereisten is voldaan. Zo heeft het bedrijf niet aannemelijk gemaakt dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is. Het bedrijf heeft aangegeven dat zij ‘vreest’ dat schuldeisers beslag zullen leggen. Dat vindt de rechtbank onvoldoende. Er moet meer aanleiding zijn voor deze vrees.

Verder heeft het bedrijf niet aannemelijk gemaakt dat schuldeisers bij een gecontroleerde afwikkeling beter af zijn, dan ingeval van een faillissement. Het uitgangspunt is dat de Belastingdienst een dubbel uitkeringspercentage krijgt ten opzichte van de overige concurrente schuldeisers. Het bedrijf heeft gesteld dat de Belastingdienst de komende tijd afwijkt van dit beleid, op basis van een brief van de Staatssecretaris van Financiën. Daarom zouden alle schuldeisers bij een liquidatieakkoord beter af zijn. De rechtbank merkt echter op dat dit enkel geldt voor vennootschappen de levensvatbaar zijn. Nu het bedrijf haar onderneming heeft verkocht en een liquidatieakkoord aan wil bieden, geldt de door de Belastingdienst gemaakte uitzondering in dit geval niet. De schuldeisers zijn in dat geval niet beter af dan bij afwikkeling via een faillissement.

Voor het overige oordeelt de rechtbank dat het bedrijf onvoldoende concrete aanvullende omstandigheden heeft gesteld, waaruit de meerwaarde van een liquidatieakkoord boven een faillissement kan blijken. De rechtbank wijst het verzoek tot afkondiging van de afkoelingsperiode af, omdat niet aan de daartoe gestelde voorwaarden is voldaan.

Conclusie

De rechtbank wijst een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode af. Het bedrijf heeft onvoldoende onderbouwd dat een liquidatieakkoord meerwaarde zou hebben voor de schuldeisers. Daarom is het niet aannemelijk dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met het verlenen van een afkoelingsperiode zijn gediend.