Het WHOA-traject
Op 26 april 2021 heeft de onderneming een startverklaring gedeponeerd bij de rechtbank. Doordat één van de schuldeisers het faillissement van de onderneming had aangevraagd, werd de rechtbank verzocht om een afkoelingsperiode af te kondigen. Op 26 mei 2021 kondigde de rechtbank een afkoelingsperiode van 4 maanden af. Tegelijkertijd werd door de rechtbank een observator benoemd om toezicht te houden op de nakoming van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers en de informatievoorziening aan de betrokken partijen en de rechtbank. De afkondigde afkoelingsperiode van 4 maanden bleek te kort om een akkoord aan de crediteuren voor te leggen en de financiering rond te krijgen. Vandaar dat de afkoelingsperiode zowel op 8 oktober als op 24 december voor 2 maanden is verlengd.
Aspectenverzoek
Voorafgaand aan de stemming heeft de onderneming de rechtbank verzocht om uitspraak te doen over aspecten die van belang zijn in het kader van het tot stand brengen van een WHOA-akkoord. Dit zorgt ervoor de kans op goedkeuring (homologatie) van het akkoord wordt vergroot.
De onderneming heeft de rechtbank gevraagd of de klassenindeling voldoet aan de vereisten. Het akkoord wordt aangeboden aan de concurrente crediteuren, waaronder financiers en aandeelhouders, van de onderneming. Hierbij is de onderneming van mening dat de te betrekken concurrente crediteuren in dezelfde klasse horen. De schuldeisers zijn echter van mening dat aandeelhouders en financiers in aparte klassen horen, omdat zij de levensvatbaarheid van de onderneming anders toetsen, de verwatering van aandelen de aandeelhouders uit de wind houdt en dat er aan schuldeisers zekerheden zouden zijn verstrekt. De rechtbank betwist de zekerheden van de schuldeisers en oordeelt dat de klassenindeling voldoet aan de wettelijke vereisten. Echter is zij van mening dat de stemgerechtigde aandeelhouders die ook over een concurrente vordering beschikken in twee klassen invloed uitoefenen op het al dan niet aannemen van het akkoord, terwijl zij andere belangen hebben dan schuldeisers die niet over een dubbele positie beschikken. Hierdoor kan de onderneming ervoor kiezen om een andere klassenindeling te hanteren.
In 2008 is door een financier een lening verstrekt tegen een rentepercentage van 6%. Tijdens een aandeelhoudersvergadering in 2010, waar deze financier niet aanwezig was, is het rentepercentage verlaagd naar 2,4% en is de lening achtergesteld. Hiertegen is niet door de financier geprotesteerd, omdat deze niet op de hoogte was. De financier verzoekt om handhaving van een rentepercentage van 6% op haar vordering, terwijl de onderneming 2,4% wil hanteren. De onderneming heeft de rechtbank gevraagd voor welke hoogte de vordering van de financier moet worden toegelaten tot de stemming. De rechtbank oordeelt dat het besluit van de aandeelhoudersvergadering geen effect heeft op de (lening)overeenkomst en het rentepercentage van 6% van toepassing dient te blijven.
Ook heeft de onderneming de rechtbank verzocht om te beoordelen of de schuldeisers beter af zijn dan in het geval van faillissement en of de inhoud van de aangeleverde informatie, bescheiden, waardes en uitgangspunten en aannames voldoende en volledig zijn. De rechtbank oordeelt dat het conceptakkoord de relevante informatie omvat. Ook is niet gebleken dat de schuldeisers slechter af zijn dan in faillissement ondanks dat een curator in faillissement een vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid kan instellen omdat de jaarrekening 2019 niet tijdig is gedeponeerd.
Het akkoord
Op basis van de uitspraak van de rechtbank op het aspectenverzoek heeft de onderneming haar conceptakkoord gewijzigd. De onderneming heeft het akkoord enkel aangeboden aan crediteuren met een concurrente vordering en aandeelhouders. Aan de hand van de opmerking van de rechtbank dat de aandeelhouders die over een concurrente vordering beschikken het akkoord anders beoordelen dan schuldeisers die niet over deze positie beschikken, heeft de onderneming de investeerders die niet over een dubbele positie beschikken (klasse 2) en de schuldeisers die al niet indirect aandeelhouder zijn (klasse 1) in aparte klasse ingedeeld. Beide klassen krijgen onder het akkoord dezelfde rechten aangeboden. Zij kunnen kiezen voor een debt for equity swap of cash-out. Klasse 1 heeft met 88,86% ingestemd met het akkoord, terwijl klasse 2 heeft tegengestemd. Om de tegenstemmende schuldeisers aan het akkoord te binden, heeft de onderneming de rechtbank verzocht om het akkoord te homologeren. De observator is van mening dat het akkoord moet worden gehomologeerd aangezien aan alle vereisten is voldaan.
Afwijzingsverzoek van schuldeiser
Eén van de schuldeisers heeft de rechtbank verzocht om het homologatieverzoek af te wijzen. De schuldeiser is van mening dat de onderneming niet in een faillissementsscenario verkeert omdat er voldoende liquide middelen zijn. Verder vindt zij dat zij in geval van faillissement een hogere uitkering zal ontvangen doordat de curator bij faillissement een vordering tot bestuurdersaansprakelijkheid zou instellen. Daarnaast is zij van mening dat een andere schuldeiser eigendomsvoorbehoud heeft en de aandeelhouders uit de wind worden gehouden. Ook is zij het niet eens met de wijze waarop de handelsvorderingen worden onderscheiden van vorderingen die bij het akkoord worden betrokken.
Homologatie
De rechtbank stelt vast dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de onderneming in een faillissementsscenario verkeert en niet met het betalen van haar schulden zal kunnen voortgaan. Verder voldoet het akkoord aan de vereisten en zijn de stemgerechtigden tijdig en naar behoren geïnformeerd over de stemming en behandeling. Ook heeft de rechtbank geen reden om over de nakoming van het akkoord en de totstandkoming van de reorganisatie- en liquidatiewaarde te twijfelen. Daarnaast zijn de schuldeisers met het akkoord beter af dan in het geval van faillissement. De rechtbank ziet dan ook geen gronden om het homologatieverzoek af te wijzen en keurt het akkoord goed.
Conclusie
De rechtbank keurt het akkoord goed als blijkt dat er geen gronden zijn om het akkoord af te wijzen. In deze zaak heeft de onderneming voorafgaand aan de stemming een aspectenverzoek ingediend bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt of bepaalde aspecten van het akkoord redelijk zijn en of er geen gronden bestaan om een akkoord af te wijzen. De onderneming krijgt hierdoor meer zekerheid dat het akkoord aan alle vereisten voldoet en wordt gehomologeerd als niet alle klassen instemmen.